VIII BIJZONDERE UITKERINGEN

1          De werkgever neemt de kosten van de liturgische uitvaartdienst voor een werknemer die in de kerkelijke instelling werkzaam was op het moment van overlijden voor zijn rekening, tenzij bij de testamentaire voorziening of anderszins door de overledene anders is bepaald.

2          Bij overlijden van een werknemer kent de werkgever een uitkering toe ter grootte van drie maanden salaris volgens het op de dag vóór het overlijden geldende brutosalaris, uit te betalen aan:

            -           de echtgenoot(note), van wie de overleden werknemer niet duurzaam gescheiden leefde;

            -           bij ontstentenis van een echtgenoot(note) als vorenbedoeld de minderjarige kinderen;

            -           bij ontstentenis van vorenbedoelde categorieën degenen, voor wie de overledene grotendeels voorzag in de kosten van bestaan.

3          De overlijdensuitkering bedoeld in lid 2 wordt verminderd met het bedrag van de uitkering, dat aan de in lid 2 genoemde personen ter zake van het overlijden van de werknemer toekomt krachtens de wettelijke ziekte- of arbeidsongeschiktheidsverzekering.

1          Indien de werknemer gedurende een of meer dagen binnen een bepaald tijdsbestek een studie of cursus volgt die nodig wordt geacht voor het goed vervullen van de door hem uitgeoefende functie of ter bevordering van de ten dienste van de door hem uitgeoefende functie wenselijke deskundigheid, kan de werkgever hem daarvoor een studiekostenvergoeding toekennen, voorzover de geldmiddelen daartoe beschikbaar zijn.

2          De werkgever vergoedt in beginsel 75% van de werkelijke kosten van de studie of cursus, bestaande uit het studie- of cursusgeld, reis- en verblijfkosten, materiaal en leermiddelen. Ingeval de werknemer de studie of cursus volgt op initiatief en verzoek van de werkgever wordt de vergoeding aangevuld tot 100% van de werkelijke kosten.

3          De studiekostenvergoeding bedraagt maximaal een bedrag per jaar overeenkomstig de Diocesane Regelingen.

4          De studiekostenvergoeding is niet van kracht, indien de werknemer een studie of cursus volgt tot verwerving van niet ten dienste van de door de hem uitgeoefende functie noodzakelijke of wenselijke deskundigheid.

5          Wanneer de werkgever besluit een studiekostenvergoeding toe te kennen, legt het in een schriftelijke overeenkomst met de werknemer tevens vast of en op welke wijze de studiekostenvergoeding door de werknemer zal worden terugbetaald, indien de studie onvoltooid blijft of indien de werknemer na voltooiing van zijn studie binnen 2 jaar zijn uitgeoefende functie beëindigt.

1          Indien de werkgever dit op grond van een aantoonbaar belang van de te verrichten werkzaamheden wenst, is de werknemer verplicht te wonen binnen een door de werkgever aan te geven gebied. Deze verplichting wordt in de arbeidsovereenkomst vermeld.

2          Indien de werknemer, ter voldoening aan de verplichting bedoeld in lid 1 verhuist, worden hem de volgende aan de verhuizing verbonden kosten vergoed, voorzover deze naar het oordeel van de werkgever redelijk zijn en kunnen worden aangetoond:

            a          de reis van de oude naar de nieuwe woonplaats in de laagste klasse van een openbaar vervoermiddel voor de werknemer en zijn gezin, alsmede maximaal drie heen- en terugreizen voor de werknemer en zijn echtgenote voor het bezichtigen van de nieuwe woning, een en ander binnen Nederland;

            b          de door de verhuisfirma voor de verhuizing binnen Nederland in rekening gebrachte kosten;

            c          de huur voor de oude woning, maximaal over de periode van drie maanden, indien tegelijkertijd reeds de huur voor de nieuwe woning moet worden betaald en de nieuwe woning in overleg met de werkgever reeds in huur is aanvaard, dan wel:            een bedrag gelijk aan maximaal drie maanden van het huurwaardeforfait van de oude koopwoning, indien een nieuwe woning in overleg met de werkgever is aanvaard vóór de datum van verkoop van de oude koopwoning, uit te betalen na de feitelijke verhuizing.

3          De werknemer, op wie de leden 1 en 2 van dit artikel van toepassing zijn, heeft recht op vergoeding van de direct uit de verhuizing voortvloeiende kosten. In geval van verhuizing vergoedt de werkgever op basis van de desbetreffende nota’s de werkelijke kosten van het transport van de inboedel, alsmede de overige, direct uit de verhuizing voortvloeiende kosten van betrokkene, mits deze kosten betrekking hebben op een verhuizing binnen Nederland. Daarenboven heeft de werknemer recht op een uitkering ten behoeve van de (her)in-richting van zijn woning, ter grootte van 12% van het in de nieuwe functie te ontvangen jaarsalaris, zoals bedoeld in artikel 18, lid 4.

4          Bij ontslag op eigen verzoek binnen twee jaar na de toekenning van de in lid 3 bedoelde vergoeding kan de werkgever verlangen, dat door de werknemer voor elke maand die aan die twee jaren ontbreekt 1/24 deel van de ontvangen vergoeding wordt teruggestort.

5          Indien en voor zolang de werknemer, aan wie de verplichting in lid 1 bedoeld is opgelegd, geen geschikte woning kan vinden, worden hem in overleg met de werkgever noodzakelijk gemaakte kosten vergoed van vervoer van en naar de plaats waar de werkzaamheden worden verricht, alsmede van eventuele overnachtingen in de plaats. De periode gedurende welke deze vergoeding wordt verstrekt, wordt in overleg tussen werkgever en werknemer vastgesteld. Hierbij kan bepaald worden dat de periode geacht kan worden te zijn verstreken, wanneer de werknemer driemaal een redelijk aanbod van een woning heeft geweigerd.

1          De werkelijke reis- en verblijfkosten voor dienstreizen van de werknemer in opdracht van de werkgever worden vergoed op declaratiebasis, mits deze akkoord worden bevonden door de werkgever.

2          Op verzoek van de werkgever dient de werknemer de bescheiden over te leggen waaruit het bedrag van de vergoeding kan worden vastgesteld.

3          Aan de werknemer die voor de uitoefening van zijn functie regelmatig gebruik moet maken van eigen vervoer kan, in afwijking van lid 1 een vaste vergoeding voor de gemaakte

De werknemer die ononderbroken in dienst is bij één of meer werkgevers als bedoeld in artikel 1 sub b heeft op het tijdstip van een dienstjubileum recht op een eenmalige gratificatie van een bedrag, waarvoor de volgende regeling geldt:

a          Als dienstjubileum wordt aangemerkt het 121/2 jaar, 25 jaar en 40 jaar onafgebroken werkzaam zijn als werknemer bij een of meer kerkelijke instellingen.

b          In geval van een dienstjubileum kent de werkgever aan de werknemer een gratificatie toe, te weten:

-           bij een 12 1/2-jarig dienstjubileum: eenvierde deel van het op dat moment voor hem geldende maandsalaris;

-           bij een 25-jarig dienstjubileum: een bedrag gelijk aan het op dat moment voor hem geldende maandsalaris;

-           bij een 40-jarig dienstjubileum: een bedrag gelijk aan anderhalf maal het op dat moment voor hem geldende maandsalaris.

Onder maandsalaris wordt hier verstaan het in de maand van hetjubileum verdiende brutosalaris.