V VAKANTIE

1          Het vakantietoeslagjaar loopt van 1 juni van enig jaar tot en met 31 mei van het daarop volgende jaar.

2          Jaarlijks voor eind mei zal de werkgever aan de werknemer een vakantietoeslag betalen, die op basis van het jaarsalaris 8% of het wettelijk vastgestelde lagere maximum bedraagt.

3          Indien de arbeidsovereenkomst voor de datum van uitbetaling wordt beëindigd, zal bij de laatste salarisafrekening de vakantietoeslag worden uitbetaald in verhouding tot de duur van de arbeidsovereenkomst gedurende het vakantietoeslagjaar.

4          Onder jaarsalaris wordt verstaan het totaal van de in het vakantietoeslagjaar verdiende bruto maandsalarissen.

5          Door de werkgever zal aan de werknemer, die aanspraak heeft op een vakantietoeslag krachtens de wao overeenkomstig het bepaalde in artikel 22 van dit reglement, een zodanige aanvulling op die vakantietoeslag worden betaald, dat de werknemer in totaal een vakantietoeslag ontvangt, welke overeenkomt met hetgeen waarop hij krachtens artikel 17, lid 4 en dit artikel aanspraak zou hebben gemaakt, indien hij niet arbeidsongeschikt zou zijn geweest.

1          De werknemer heeft in elk kalenderjaar de volgende aanspraak op vakantie met behoud van salaris:           

tot 21 jaar:                  11% van het totaal aantal arbeidsuren per jaar.           

van 21 t/m 44 jaar      10% van het totaal aantal arbeidsuren per jaar.           

van 45 t/m 49 jaar      11% van het totaal aantal arbeidsuren per jaar.           

van 50 t/m 54 jaar      12% van het totaal aantal arbeidsuren per jaar.           

van 55 t/m 59 jaar      13% van het totaal aantal arbeidsuren per jaar.           

vanaf 60 jaar               15% van het totaal aantal arbeidsuren per jaar.

2          Voor elke kalendermaand, waarin de werknemer in dienst is of zal zijn, bedraagt de vakantie 1/12 deel van de per jaar vastgestelde vakantie.           

Een maand, waarin het dienstverband voor de 16e is ingegaan of na de 15e is beëindigd, wordt voor de bepaling van de vakantie als een volle kalendermaand beschouwd.

3          Vakantiedagen, welke de werknemer tengevolge van arbeidsongeschiktheid niet heeft genoten, worden hem alsnog verleend, mits de werkgever onmiddellijk in kennis is gesteld van de arbeidsongeschiktheid en van de verblijfplaats van de werknemer.           

De werkgever kan van de werknemer bewijsstukken vorderen, waaruit het feit en de duur van de arbeidsongeschiktheid blijken.

4          De werknemer, die tengevolge van arbeidsongeschiktheid zijn werkzaamheden niet heeft verricht, heeft aanspraak op vakantie gedurende zijn arbeidsongeschiktheid. Deze aanspraak op vakantie kan echter nooit betrekking hebben op een langer tijdvak dan een jaar.

5          De vakantie wordt verleend in het kalenderjaar, waarin de aanspraak erop is of zal ontstaan. In bijzondere gevallen kan op verzoek van de werknemer een gedeelte van de vakantie in het eerstvolgende kalenderjaar worden verleend.

6          Behoudens in het geval, bedoeld in 7:641 BW wordt het recht op vakantie niet omgezet in een aanspraak op betaling.

7          De vakantie wordt zodanig verleend, dat gedurende eenmaal per jaar een periode van tenminste drie weken aaneengesloten vakantie kan worden genoten.

8          De werknemer overlegt tijdig met de werkgever teneinde zijn vakantie op een bepaald tijdstip te kunnen opnemen.

9          Indien bij het beëindigen van de dienstbetrekking blijkt, dat het aantal opgenomen vakantiedagen meer is dan waarop aanspraak heeft bestaan, dan zullen deze teveel genoten vakantiedagen ofwel op het laatst uit te betalen salaris worden ingehouden, of door extra werkdagen worden gecompenseerd.

10        In geval van vakantie of andersoortige afwezigheid of verhindering zal de werknemer op verzoek van de werkgever zo goed mogelijk bijdragen aan een regeling tot vervanging.