Rechtspositiereglement Kerkmusici

1          Indien de werkgever dit op grond van een aantoonbaar belang van de te verrichten werkzaamheden wenst, is de werknemer verplicht te wonen binnen een door de werkgever aan te geven gebied. Deze verplichting wordt in de arbeidsovereenkomst vermeld.

2          Indien de werknemer, ter voldoening aan de verplichting bedoeld in lid 1 verhuist, worden hem de volgende aan de verhuizing verbonden kosten vergoed, voorzover deze naar het oordeel van de werkgever redelijk zijn en kunnen worden aangetoond:

            a          de reis van de oude naar de nieuwe woonplaats in de laagste klasse van een openbaar vervoermiddel voor de werknemer en zijn gezin, alsmede maximaal drie heen- en terugreizen voor de werknemer en zijn echtgenote voor het bezichtigen van de nieuwe woning, een en ander binnen Nederland;

            b          de door de verhuisfirma voor de verhuizing binnen Nederland in rekening gebrachte kosten;

            c          de huur voor de oude woning, maximaal over de periode van drie maanden, indien tegelijkertijd reeds de huur voor de nieuwe woning moet worden betaald en de nieuwe woning in overleg met de werkgever reeds in huur is aanvaard, dan wel:            een bedrag gelijk aan maximaal drie maanden van het huurwaardeforfait van de oude koopwoning, indien een nieuwe woning in overleg met de werkgever is aanvaard vóór de datum van verkoop van de oude koopwoning, uit te betalen na de feitelijke verhuizing.

3          De werknemer, op wie de leden 1 en 2 van dit artikel van toepassing zijn, heeft recht op vergoeding van de direct uit de verhuizing voortvloeiende kosten. In geval van verhuizing vergoedt de werkgever op basis van de desbetreffende nota’s de werkelijke kosten van het transport van de inboedel, alsmede de overige, direct uit de verhuizing voortvloeiende kosten van betrokkene, mits deze kosten betrekking hebben op een verhuizing binnen Nederland. Daarenboven heeft de werknemer recht op een uitkering ten behoeve van de (her)in-richting van zijn woning, ter grootte van 12% van het in de nieuwe functie te ontvangen jaarsalaris, zoals bedoeld in artikel 18, lid 4.

4          Bij ontslag op eigen verzoek binnen twee jaar na de toekenning van de in lid 3 bedoelde vergoeding kan de werkgever verlangen, dat door de werknemer voor elke maand die aan die twee jaren ontbreekt 1/24 deel van de ontvangen vergoeding wordt teruggestort.

5          Indien en voor zolang de werknemer, aan wie de verplichting in lid 1 bedoeld is opgelegd, geen geschikte woning kan vinden, worden hem in overleg met de werkgever noodzakelijk gemaakte kosten vergoed van vervoer van en naar de plaats waar de werkzaamheden worden verricht, alsmede van eventuele overnachtingen in de plaats. De periode gedurende welke deze vergoeding wordt verstrekt, wordt in overleg tussen werkgever en werknemer vastgesteld. Hierbij kan bepaald worden dat de periode geacht kan worden te zijn verstreken, wanneer de werknemer driemaal een redelijk aanbod van een woning heeft geweigerd.

1          De werkelijke reis- en verblijfkosten voor dienstreizen van de werknemer in opdracht van de werkgever worden vergoed op declaratiebasis, mits deze akkoord worden bevonden door de werkgever.

2          Op verzoek van de werkgever dient de werknemer de bescheiden over te leggen waaruit het bedrag van de vergoeding kan worden vastgesteld.

3          Aan de werknemer die voor de uitoefening van zijn functie regelmatig gebruik moet maken van eigen vervoer kan, in afwijking van lid 1 een vaste vergoeding voor de gemaakte

De werknemer die ononderbroken in dienst is bij één of meer werkgevers als bedoeld in artikel 1 sub b heeft op het tijdstip van een dienstjubileum recht op een eenmalige gratificatie van een bedrag, waarvoor de volgende regeling geldt:

a          Als dienstjubileum wordt aangemerkt het 121/2 jaar, 25 jaar en 40 jaar onafgebroken werkzaam zijn als werknemer bij een of meer kerkelijke instellingen.

b          In geval van een dienstjubileum kent de werkgever aan de werknemer een gratificatie toe, te weten:

-           bij een 12 1/2-jarig dienstjubileum: eenvierde deel van het op dat moment voor hem geldende maandsalaris;

-           bij een 25-jarig dienstjubileum: een bedrag gelijk aan het op dat moment voor hem geldende maandsalaris;

-           bij een 40-jarig dienstjubileum: een bedrag gelijk aan anderhalf maal het op dat moment voor hem geldende maandsalaris.

Onder maandsalaris wordt hier verstaan het in de maand van hetjubileum verdiende brutosalaris.

1          Het wachtgeld wordt uitbetaald in maandelijkse termijnen, bij nabe-taling. Met toestemming van de rechthebbende kan de uitbetaling in langere termijnen geschieden.

2          Na het overlijden van de rechthebbende wordt aan de nagelaten betrekkingen een uitkering verstrekt ter grootte van het wachtgeld, dat over de eerste drie maanden na overlijden zou zijn uitgekeerd.

            Onder nagelaten betrekkingen worden verstaan:

            -           de echtgenoot(note) van wie de overleden rechthebbende niet duurzaam gescheiden leefde;

            -           bij ontstentenis van een echtgenoot(note) als vorenbedoeld de minderjarige kinderen;

            -           bij ontstentenis van vorenbedoelde categorieën degenen, voor wie de overledene grotendeels voorzag in de kosten van het bestaan.

Aan degene die op wachtgeld is gesteld of voor wie is bepaald dat hij op wachtgeld zal worden gesteld, kan, indien hij elders inkomsten uit arbeid of bedrijf gaat verwerven, ter zake van de kosten, die aan de daartoe eventueel nodige verhuizing zijn verbonden, een vergoeding worden toegekend, indien bij gebreke van die vergoeding die arbeid of dat bedrijf door hem redelijkerwijze niet zijn te aanvaarden.

1          Het wachtgeld vervalt:

a          met ingang van de dag, volgende op die, waarop de rechthebbende is overleden;

b          met ingang van de dag, waarop de rechthebbende aanspraak gaat maken op pensioen uit hoofde van de betrekking, waaruit hij met het wachtgeld is ontslagen;

c          indien de rechthebbende weigert aan de hem in artikel 33 opgelegde verplichtingen te voldoen;

d          indien de termijn, zoals berekend volgens artikel 30 is verstreken;

e          indien de organen, die met de uitvoering van de sociale verzekeringswetten dan wel van de daarop aanvullende verzekeringen zijn belast, de uitkering beëindigen.

2          Het wachtgeld kan door de werkgever vervallen worden verklaard:

a          indien de rechthebbende onvoldoende medewerking geeft tot een geneeskundig onderzoek, dat strekt tot het aanvragen van invaliditeitspensioen of van een wettelijke uitkering wegens arbeidsongeschiktheid;

b          indien de rechthebbende geacht kan worden zich duurzaam in het buitenland te hebben gevestigd.

3          Het recht op wachtgeld kan in overleg tussen de werkgever en de rechthebbende geheel of gedeeltelijk worden vervangen door een afkoopsom. De hiervoor benodigde schriftelijke regeling behoeft de goedkeuring van de bisschop.

1          Indien de rechthebbende met ingang van de dag waarop het wachtgeld is ingegaan, uit arbeid of bedrijf inkomsten gaat genieten, worden deze inkomsten op het wachtgeld in mindering gebracht, indien en voorzover zij tezamen met het wachtgeld en de WW-uitkering meer bedragen dan het laatstgenoten salaris.

2          Op het wachtgeld komt in mindering een eventuele uitkering ingevolge de Ziektewet en de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering of een daarop aanvullende verzekering, tenzij deze betrekking hebben op een vorige of andere dienstbetrekking.

1          De rechthebbende is verplicht na de aanzegging van het ontslag onverwijld zorg te dragen, dat hij als werkzoekende is ingeschreven bij het Regionaal Bureau voor de Arbeidsvoorziening.

2          De rechthebbende is verplicht gebruik te maken van een hem geboden mogelijkheid om inkomsten uit arbeid of bedrijf te krijgen voorzover naar het oordeel van het Regionaal Bureau voor de Arbeidsvoorziening de geboden mogelijkheid inhoudt, dat aan de rechthebbende passende arbeid wordt verschaft.

3          De rechthebbende is verplicht aan de werkgever opgave te doen van het bedrag der inkomsten uit arbeid of bedrijf, zomede van uitkeringen die ingevolge een wettelijke regeling worden genoten.

De deelneming aan de toepasselijke pensioenregeling door de rechthebbende wordt voortgezet, zolang hij geen andere arbeid ter hand genomen heeft. De uit die voortgezette deelneming voortvloeiende verplichtingen van de werkgever worden gehandhaafd voor de duur van de wachtgeldregeling.

1          De hoogte van het wachtgeld ingevolge deze regeling is zodanig, dat het tezamen met de uitkering ingevolge de sociale verzekeringswetten en van de daarop aanvullende verzekeringen gedurende de eerste zes maanden gelijk is aan het laatstgenoten nettosalaris, gedurende de volgende drie maanden 80% en gedurende de volgende twee jaar 75% en vervolgens 70% van het salaris, voorzover van toepassing volgens artikel 30, lid 1.

2          Onder het laatstgenoten salaris wordt verstaan het salaris dat de rechthebbende op de dag vóór het ontslag genoot, met inachtneming van wijzigingen van de in artikel 13 bedoelde regeling.

3          Naar aanleiding van het bepaalde in het vorige lid ontvangt de rechthebbende tevens tenminste éénmaal per jaar een vakantietoeslag met inachtneming van artikel 18.

1          Het wachtgeld wordt toegekend gedurende drie maanden, vermeerderd met drie maanden voor elk vol dienstjaar, met dien verstande dat bij toepassing van deze bepaling ten hoogste 10 dienstjaren, die de rechthebbende als werknemer bij een of meer kerkelijke instellingen heeft volbracht, in aanmerking worden genomen.

2          Voor de rechthebbende, die binnen vijf jaren na de datum van zijn ontslag de pensioengerechtigde leeftijd zal bereiken en op de datum van zijn ontslag tenminste tien dienstjaren ononderbroken bij een of meerdere kerkelijke instellingen heeft volbracht, wordt de duur van het wachtgeld verlengd tot het bereiken van die leeftijd.

1          Aan de werknemer met een dienstbetrekking voor onbepaalde tijd, wiens arbeidsovereenkomst wordt beëindigd door:             a          hetzij opheffing van zijn betrekking;

            b          hetzij reorganisatie, waardoor zijn werkzaamheden overbodig zijn geworden;

            c          hetzij ongeschiktheid voor ten behoeve van de werkgever te vervullen functies anders dan door ziels- of lichaamsgebreken, terwijl dit niet aan zijn schuld of toedoen is te wijten;

             wordt met ingang van de dag van de beëindiging door de werkgever een wachtgeld toegekend overeenkomstig de hierna volgende bepalingen. Dit wordt schriftelijk vastgelegd tussen de werkgever en de werknemer of diens vertegenwoordiger en door de bisschop getoetst op correctheid.

2          Het wachtgeld is een aanvulling op uitkeringen krachtens de sociale verzekeringswetgeving en daarop aanvullende verzekeringen.

3          Geen wachtgeld wordt toegekend, indien en voorzover de organen, die met de uitvoering van de sociale verzekeringswetten en daarop aanvullende verzekeringen zijn belast, het wachtgeld in mindering brengen op de uitkeringen krachtens de desbetreffende wetten.

4          Voorzover het recht op wachtgeld samenvalt met het recht op een uitkering ingevolge de Toeslagenwet (TW) of de Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte werknemers (IOAW) zal in de plaats daarvan een bruto bedrag worden berekend over de maximumperiode, waarover de rechthebbende recht heeft op deze uitkering en worden uitbetaald in één totaalbedrag.

5          Indien het recht op wachtgeld eindigt binnen de periode als bedoeld in het vierde lid kan de werkgever het verschil tussen het uitgekeerde totaalbedrag en het bedrag berekend over de werkelijke periode van de rechthebbende terugvorderen.

1          Onverminderd de bevoegdheid van de werknemer persoonlijk zijn belangen bij de werkgever en/of de bisschop te bepleiten, stelt de werkgever en/of de bisschop de vertegenwoordigers van de werknemer op korte termijn in de gelegenheid, mondeling of schriftelijk de belangen van de werknemer te bepleiten.

a          Geschillen en/of interpretatievragen van rechtspositionele aard, welke betrekking hebben op het rechtspositiereglement, de bijlagen of de regelingen of de arbeidsovereenkomst, worden voorgelegd aan het Bisschoppelijk Scheidsgerecht voor rechtspositionele aangelegenheden, dat een voor partijen bindende uitspraak doet.

b          Zowel de werkgever als de werknemer is bevoegd een beroep te doen op voornoemd Scheidsgerecht.

c          Samenstelling, werkwijze en bevoegdheden van het Bisschoppelijk Scheidsgerecht voor rechtspositionele aangelegenheden zijn in een afzonderlijk reglement vastgelegd. Dit reglement is opgenomen als Bijlage IV bij dit Rechtspositiereglement.

3          Beslissingen over geschillen, als bedoeld in lid 2, kunnen altijd ter beoordeling worden voorgelegd aan de rechter.

1          Dit Rechtspositiereglement en de daarbij behorende bijlagen of regelingen, alsmede wijzigingen daarin, worden voor ieder bisdom vastgesteld door de bisschop, die daarbij uniformiteit met de overige bisdommen nastreeft.

2          Namens de bisschop wordt op landelijk niveau overleg gevoerd over de gewenste wijzigingen in dit Rechtspositiereglement met de vertegenwoordigers van organisaties die naar het oordeel van de bisschoppen representatief zijn voor de kerkmusici, waarbij zoveel mogelijk overeenstemming wordt nagestreefd.

3          De bisschop neemt een besluit tot vaststelling of wijziging van dit Rechtspositiereglement en de daarbij behorende bijlagen of regelingen, nadat hij overleg heeft gevoerd met de overige bisschoppen, die het Rechtspositiereglement voor hun bisdom van toepassing hebben verklaard.

4          Wijzigingen van dit Rechtspositiereglement en de daarbij behorende bijlagen of regelingen worden schriftelijk bekend gemaakt, onder vermelding van de datum waarop ze van kracht worden.

5          Voor de werknemer wordt een wijziging van dit Rechtspositieregle-ment, de bijlagen of regelingen van kracht door de schriftelijke verklaring dat hij akkoord gaat met de wijziging.

Bepalingen welke tussen een werkgever en een werknemer overeengekomen zijn en welke voor de werknemer in gunstige zin van dit Rechtspositiereglement afwijken, zullen ten aanzien van hem hun gelding behouden voor de duur van het dienstverband met die werkgever.  

Na onderling overleg vastgesteld door de diocesane bisschoppen van Breda, Groningen, Haarlem, Den Bosch, Rotterdam en Utrecht op 8 februari 2000.In werking getreden op 1 april 2000.

          Model-instructie

             behorende bij de arbeidsovereenkomst d.d.

             ________________________________________________

             tussen           

             de kerkmusicus           

             ________________________________________________

             en de parochie

             ________________________________________________ 

I           Omschrijving van de werkzaamheden 

a          Aan de kerkmusicus wordt de verantwoordelijkheid opgedragen voor de kerkmuziek/liturgische muziek volgens de bij deze instructie behorende Interdiocesane Regeling voor de Kerkmuziek (Bijlage III) en het schema “Vaststellling aantal arbeidsuren” volgens de Diocesane Regeling salariëring kerkmusicus (Bijlage II), waarin tevens de te verrichten diensten zijn aangegeven. 

b          De kerkmusicus verricht zijn werkzaamheden met inachtneming van de naar redelijkheid aan de uitoefening van zijn taak te stellen eisen en voorwaarden. 

c          Met betrekking tot het liturgisch repertoire wordt door de kerkmusicus overleg gepleegd met en advies uitgebracht aan de verantwoordelijke pastoor of degene(n) die daarvoor door de pastoor is (zijn) aangewezen. 

II          Taken en verantwoordelijkheden in het algemeen 

A         Algemeen 

1          De kerkmusicus neemt deel aan het overleg met betrekking tot het vaststellen van het liturgisch beleid in de parochie. 

2          Onder de eindverantwoordelijkheid van de aangestelde kerkmusicus vallen naast de onder IIB vermelde koren ook de andere vocale en instrumentale ensembles en personen die een eigen rol vervullen in de liturgie (voorganger, cantor, enz.). 

3          De kerkmusicus geeft leiding aan de volkszang. 

4          De kerkmusicus is verantwoordelijk voor de aanschaf van de benodigde materialen voor de realisatie van de gekozen liturgische muziek binnen het daartoe door de werkgever jaarlijks vastgestelde bedrag. 

5          In voorkomende gevallen zal de kerkmusicus voorlichting geven en adviezen uitbrengen betreffende de liturgische muziek zo nodig in samenwerking met de verantwoordelijke pastoor of degene(n) die daarvoor door de pastoor is (zijn) aangewezen. 

B         De dirigent 

Het leiden van de volgende koren die in de parochie functioneren:

_____________________________________________________________________

_____________________________________________________________________

_____________________________________________________________________

_____________________________________________________________________

_____________________________________________________________________

_____________________________________________________________________       

C         De organist 

1          Het bespelen van het orgel en/of andere toetsinstrumenten waarvoor hij is aangesteld conform het hierboven vermelde schema.

2          De zorg voor, het toezicht op en het in goede staat houden van het muzikaal instrumentarium dat ter beschikking staat voor de vieringen, daaronder begrepen het stemmen van de tongwerken van het (de) orgel(s), maximaal vier keer per jaar.  Voor de noodzakelijke aanschaf/reparatie zal de kerkmusicus zich verstaan met de daartoe door de werkgever aangewezen persoon.           

De werkgever zal niet tot aanschaf, wijziging of reparatie van het muzikaal instrumentarium overgaan dan na overleg met de kerkmusicus. 

III         Voorbereiding 

Regelmatig zullen de pastoor of diens gemandateerde met de kerkmusicus overleggen over de concrete gestalte van de viering. Tevens zullen zij tijdig overleggen over het rooster voor de langere termijn. 

IV         Viering 

De kerkmusicus vervult zijn taak tijdens de viering met inachtneming van de primaire verantwoordelijkheid van de voorganger in de liturgische viering en houdt zich aan de aard en de eisen van de liturgie. 

V          Nadere bepalingen 

1          Voor de realisatie van de genoemde taken en werkzaamheden draagt de werkgever zorg voor de benodigde faciliteiten (repetitieruimte, instrumentarium, enz.). 

2          De kerkmusicus-organist is bevoegd het orgel, behalve voor studiedoeleinden, te gebruiken voor het geven van lessen aan leerlingen, zo nodig volgens een rooster, samengesteld in overleg met de werkgever. 

3          De kerkmusicus-organist is niet bevoegd het orgel door anderen te laten bespelen dan met toestemming van de werkgever, die van zijn kant het orgel niet ter beschikking van anderen stelt dan na overleg met de kerkmusicus-organist. 

4          Indien het geven van concerten niet tot in de arbeidsovereenkomst beschreven werkzaamheden van de kerkmusicus behoort, is daarvoor toestemming van de werkgever vereist. Indien het gaat om orgelconcerten en/of uitvoering door een aan de parochie verbonden koor zal de toestemming in beginsel worden verleend, de tijd waarbinnen wordt geconcerteerd in aanmerking genomen.
De voor die gevallen eventueel voor het gebruik van het kerkgebouw in rekening te brengen vergoeding zal op billijke wijze worden vastgesteld.        
De beginselen in het document “Concerten in kerkgebouwen” van de Congregatie voor de Eredienst d.d. 5 november 1987 (gepubliceerd in:  Kerkelijke Documentatie, jrg. 16 (1988), nr. 2, S54 - S60) zullen hierbij in acht genomen worden. 

5          Indien het geven van concerten tot de in de arbeidsovereenkomst en in de instructie omschreven werkzaamheden van de kerkmusicus behoort, zal voor het gebruik van het kerkgebouw geen vergoeding in rekening worden gebracht. Ten aanzien van het tijdsbeslag is het gestelde onder 4 van toepassing. 

6          Bij het in gebruik afstaan van het kerkgebouw aan derden met gebruik van orgel of instrumenten zal de werkgever bevorderen dat van de diensten van de kerkmusicus gebruik wordt gemaakt. Voorzover dat niet mogelijk is, zal geen toestemming tot gebruik van orgel of instrumenten worden gegeven dan na overleg met de kerkmusicus.

INTERDIOCESANE REGELING VOOR DE KERKMUZIEK in bisdommen van de R.-K. Kerkprovincie

 

De Bisschoppen van de R.-K. Kerkprovincie in Nederland, na overleg met de Nederlandse Sint Gregorius Vereniging (NSGV), de Katholieke Dirigenten- en Organistenvereniging (KDOV) en de Koninklijke Nederlandse Toonkunstenaarsvereniging (KNTV),

overwegende:

-           dat ter wille van een goede en verantwoorde verzorging van de kerkmuziek in de liturgie gewenst is te komen tot een regeling daarvan; 

-           dat een dergelijke regeling dient te omvatten voorschriften inzake de benoembaarheid van kerkmusici en hun taakomschrijving; 

-           dat de regeling tenslotte voorschriften dient te geven inzake de rechtspositie en de salariëring en andere arbeidsvoorwaarden, respectievelijk naar een kerkelijke regeling dient te verwijzen; 

hebben de volgende INTERDIOCESANE REGELING VOOR DE KERKMUZIEK vastgesteld: 

MODEL-ARBEIDSOVEREENKOMST voor een kerkmusicus in dienst van een kerkelijke instelling 

1          ________________________________________________

2          ________________________________________________,___           

            resp. voorzitter/gevolmachtigd voorzitter en secretaris van het            

            R.-K. Kerk/Parochiebestuur van de parochie/te

            __________________________________________________________(adres),

            ingevolge art. 51 van het Algemeen Reglement voor het bestuur van

            een parochie van de R.-K. Kerk in Nederland deze parochie rechts-

            geldig vertegenwoordigend, handelend ter uitvoering van het besluit

            van het Kerk/Parochiebestuur, genomen in de vergadering van

             ________________________________________________ 

            aan welk besluit door de Bisschop van

             ________________________________________________

            de ingevolge art. 54 van voornoemd Algemeen Reglement vereiste

            machtiging is verleend op datum/nr. 

            ________________________________________________

            nader te noemen: de werkgever 

            en 

3          Naam

             ________________________________________________

            Voornamen

             ________________________________________________

            Geboortedatum /geboorteplaats

            ________________________________________________

            Thans wonende

            ________________________________________________

            nader te noemen: de werknemer

            VERKLAREN

            dat de werknemer in het bezit is van een bevoegdheidsverklaring als

            bedoeld in de Interdiocesane Regeling voor de Kerkmuziek (bijlage III

            van het Rechtspositiereglement voor Kerkmusici) voor niveau _____

            als dirigent-organist/dirigent/organist1 respectievelijk in het bezit is

            van de voor het niveau I/II vereiste diploma’s/de voor niveau III vereiste Bevoegdheidsverklaring;1

            dat zij een arbeidsovereenkomst hebben aangegaan onder de volgende bepalingen: 

1          Datum van ingang en functie

            De werknemer treedt in dienst van werkgever/is in dienst getreden

            van werkgever per datum

            ________________________________________________

            in de functie van dirigent-organist/dirigent/organist1 eventueel: van

            de             ________________________________________________   (naam van de kerk)

            voor             ________________________________________________   (uren per maand) 

2          Duur van de overeenkomst

            Onder inachtneming van artikel 6 van het Rechtspositiereglement voor Kerkmusici wordt deze overeenkomst aangegaan

            a          voor onbepaalde tijd;

            b          voor de tijd van1            ________________________________________________

            De eerste twee maanden gelden als proeftijd in de zin van 7:652/676 BW. (facultatief) 

3          Toepasselijke bepalingen

            Het Rechtspositiereglement voor Kerkmusici in bisdommen van de

            R.-K. Kerkprovincie in Nederland, alsmede de daarbij behorende bij-

            lagen of regelingen maken deel uit van deze overeenkomst.

            Partijen verklaren met de inhoud van voornoemd rechtspositieregle-

            ment en de daarbij horende bijlagen of regelingen bekend te zijn en

            daarmee akkoord te gaan.           

                       2) eén maand bij een tijdelijke arbeidsovereenkomst van minder dan 2 jaar 

4          Salaris

            De werknemer geniet een salaris overeenkomstig artikel 13 van het rechtspositiereglement.

            Het salaris bedraagt bij indiensttreding/thans   f. ________________________(per maand) 

5          Opzegtermijn

            De opzegtermijn bedraagt voor de werkgever ________ maanden en

            voor de werknemer ________ maanden.[3] 

6          Bijzondere bepalingen

            Op deze overeenkomst zijn de navolgende bijzondere bepalingen van

            toepassing en de werknemer verbindt zich de aanvullende werk-

            zaamheden te verrichten als omschreven in bijgevoegde instructie

            Bijzondere bepalingen (indien van toepassing):

            a          De werknemer werkt wekelijks __________ uur en wel

                        op ___________ van ___________ tot ___________ ; 

                        op ___________ van ___________ tot ___________ etc

             b          ________________________________________________ 

7          Vervanging           

            De vervanging van de werknemer tijdens de vakantie of buitenge-

            woon verlof en ziekte wordt geregeld door de werkgever in overleg

            met de werknemer.           

            Het honorarium voor de vervanging wordt door de werkgever

            rechtstreeks aan de vervanger betaald. 

8          Pensioenregeling

            De werknemer wordt aangemeld als deelnemer van de

            Pensioenregeling welke het R.-K. Kerkgenootschap heeft afgesloten

            met Centraal Beheer te Apeldoorn.

            of (Uitsluitend voor werknemers met minder dan 11 arbeidsuren

            per maand die niet tot de pensioenregeling van Centraal Beheer

            wensen toe te treden):           

            De werknemer verklaart geen gebruik te maken van de mogelijkheid

            om zich vrijwillig als deelnemer aan te melden bij de

            Pensioenregeling welke de R.-K. Kerkprovincie heeft afgesloten met

            Centraal Beheer te Apeldoorn.

            (in dit geval wordt de arbeidsovereenkomst mede ondertekend door

            de echtgeno(o)t(e) van de werknemer) 

9          Verklaring           

             De werknemer verklaart bij het ondertekenen van deze overeen-

             komst van de werkgever te hebben ontvangen:

             a          een door beide partijen getekend exemplaar van deze overeenkomst;

             b          een exemplaar van het Rechtspositiereglement voor Kerkmusici

                         in bisdommen van de R.-K.Kerkprovincie alsmede de daarbij

                         behorende bijlagen of regelingen;

             c          (indien van toepassing:) de Pensioenregeling die de R.-K.

                         Kerkprovincie heeft afgesloten met Centraal Beheer te

                         Apeldoorn.

             Aldus overeengekomen en in drievoud opgemaakt en getekend

             te ____________________ op ____________________

             De werkgever:                                   De werknemer:    

             ________________________________________________        

             _______________________ (gevolmachtigd) voorzitter

             _______________________ secretaris

             ________________________________________________

            (handtekening)                                   (handtekening)

            Indien van toepassing vanwege artikel 8 (pensioenregeling):

            Voor akkoord:                         (handtekening echtgeno(o)t(e) 

                                                             werknemer)                           



[1] doorhalen wat niet van toepassing is.
[2] één maand bij een tijdelijke arbeidsovereenkomst van minder dan 2 jaar
[3] Zie artikel 10 Rechtspositiereglement

De functie van organist kent de volgende niveaus en bevoegdheidsvereisten: 

1          Niveau I:

-           het begeleiden van een of meerdere in de liturgie functionerende koren in goede samenwerking met de functionerende dirigent van wie hij de eigen specifieke verantwoordelijkheid respecteert waarbij gestreefd wordt naar een qua inhoud en uitvoering zo hoog mogelijk niveau;

-           het begeleiden van de liturgische gemeenschapszang;

-           het uitvoeren van orgelmuziek ten dienste van de liturgie eventueel in combinatie met andere instrumenten;

-           het hebben van supervisie over en het zorgen voor de werving en begeleiding en de kwaliteitsbewaking van hulporganisten;

-           het eventueel geven van concerten. Voor deze functie dient de organist in het bezit te zijn van:

-           hetzij het diploma Kerkmuziek, afgegeven door de Stichting Nederlands Instituut voor Kerkmuziek, hoofdvak orgel;

-           hetzij een diploma Uitvoerend Musicus Orgel van een Nederlands conservatorium of daarmee gelijk te stellen instelling, tezamen met het Praktijkdiploma Kerkmuziek, orgel. 

2          Niveau II:

-           het begeleiden van een of meerdere in de liturgie functionerende koren in goede samenwerking met de fungerende dirigent van wie hij de eigen specifieke verantwoordelijkheid respecteert;

-           het begeleiden van de liturgische gemeenschapszang;

-           het uitvoeren van orgelmuziek ten dienste van de liturgie eventueel in combinatie met andere instrumenten;

-           het hebben van supervisie over en het zorgen voor de werving en begeleiding en de kwaliteitsbewaking van hulporganisten. Voor deze functie dient de organist in het bezit te zijn van het Praktijkdiploma Kerkmuziek, orgel. 

3          Niveau III:

-           het begeleiden van een in de liturgie functionerend koor en eventuele muzikale medewerkers, in samenwerking met de functionerende dirigent, van wie hij de eigen specifieke verantwoordelijkheid respecteert;

-           het begeleiden van de liturgische gemeenschapszang;

-           het uitvoeren van orgelmuziek ten dienste van de liturgie, eventueel met medewerking van een instrumentale solist. 

Voor deze functie dient de organist in het bezit te zijn van een bevoegdheidsverklaring, afgegeven door de Commissie Bevoegheidsverklaringen na een door de kandidaat afgelegd examen, afgestemd op de in artikel 2.1 sub c bedoelde normen met de aantekening organist.

De hieronder vermelde bedragen gelden voor het jaar 2000. Jaarlijks worden deze bedragen bijgesteld volgens de gemengde index (artikel 13 Rechtspositiereglement) en gepubliceerd in de Diocesane Richtlijnen van de afzonderlijke bisdommen.

De functie van dirigent kent de volgende niveaus en bevoegdheidvereisten: 

1          Niveau I:

-           het dragen van verantwoordelijkheid voor het kerkmuzikaal gebeuren als geheel in de betreffende kerk, respectievelijk de plaats, waar de functie moet worden vervuld, met dien verstande dat hij dit alles dient te realiseren in een goede samenwerking met de fungerend organist van wie hij de eigen specifieke verantwoordelijkheid respecteert, waarbij gestreefd wordt naar een qua inhoud en uitvoering zo hoog mogelijk niveau;

-           het leiding geven aan één of meer in de liturgie functionerende koren en eventuele instrumentale groepen;

-           het leiden van de liturgische gemeenschapszang;

-           het hebben van supervisie over en zorg voor de werving en begeleiding van hulpdirigenten en/of cantores en voor kwaliteitsbewaking;

-           het eventueel geven van concerten waarbij zo mogelijk zal worden gebruik gemaakt van de ter plaatse beschikbare medewerkers en instrumenten. 

Voor deze functie dient de dirigent in het bezit te zijn van:

-           hetzij het diploma Kerkmuziek, afgegeven door de Stichting Nederlands Instituut voor Kerkmuziek, hoofdvak koordirectie;

-           hetzij een diploma Uitvoerend Musicus Koordirectie van een Nederlands conservatorium of daarmee gelijk te stellen opleiding, tezamen met het Praktijkdiploma Kerkmuziek, koordirectie. 

2          Niveau II:

-           het dragen van eigen verantwoordelijkheid voor het kerkmuzikaal gebeuren in de betreffende kerk, respectievelijk de plaats, waar de functie moet worden vervuld, met dien verstande, dat hij dit alles dient te realiseren in een goede samenwerking met de fungerende organist van wie hij de eigen specifieke verantwoordelijkheid respecteert;

-           het leiding geven aan één of meer in de liturgie functionerende koren en eventueel instrumentale groepen;

-           het leiden van de liturgische gemeenschapszang;

-           het hebben van supervisie over en het zorgen voor werving en begeleiding van de muzikale medewerkers en voor kwaliteitsbewaking. Voor deze functie dient de dirigent in het bezit te zijn van het Praktijkdiploma Kerkmuziek, koordirectie. 

3          Niveau III:

-           het dragen van eigen verantwoordelijkheid voor het kerkmuzikaal gebeuren in de betreffende kerk, respectievelijk plaats, waar de functie moet worden vervuld, met dien verstande, dat hij dit alles dient te realiseren in een goede samenwerking met de fungerende organist van wie hij de specifieke verantwoordelijkheid respecteert.

-           het leiden van een in de liturgie functionerend koor en eventuele instrumentale medewerkers in een goede samenwerking met de fungerende organist;

-           het leiden van de liturgische gemeenschapszang. 

Voor deze functie dient de dirigent in het bezit te zijn van een bevoegdheidsverklaring, afgegeven door de Commissie Bevoegdheidsverklaringen, na een door de kandidaat afgelegd examen, afgestemd op de in artikel 2.1, sub c bedoelde normen, met aantekening voor dirigent.

A         Diensten 

Een dienst wordt geacht een reëel uur te duren en wordt daarmee gelijkgesteld. 

1          Zondagse vieringen:    . . . . . . . .   x 52 = jaarlijks         . . . . . . . .  diensten 

2          Feest en gedenkdagen

            Kerstmis                     . . . . . . . .    transport                  . . . . . . . .
            Oud- en Nieuwjaar     . . . . . . . .    Hemelvaart               . . . . . . . . 
 
           Aswoensdag              . . . . . . . .    2e Pinksterdag         . . . . . . . . 
 
           Witte Donderdag        . . . . . . . .    Allerheiligen              . . . . . . . . 
 
           Goede Vrijdag             . . . . . . . .    Allerzielen                 . . . . . . . .
 
           Paaswake                  . . . . . . . .    Parochiepatroon       . . . . . . . .
            2e Paasdag               . . . . . . . .     Andere feesten         . . . . . . . .
            transporteren             . . . . . . . .    Totaal                       . . . . . . . .  diensten 

3          Verder geregelde diensten

             vaste dagen in de week       . . . .  x 52 = jaarlijks          . . . . . . . . 
             vaste dagen in de maand    . . . .  x 12 = jaarlijks          . . . . . . . .
             in de Advent                                                                   . . . . . . . . 
             in de Veertigdagentijd                                                     . . . . . . . . 
             in de Pinksternovene                                                      . . . . . . . .
             b
oetevieringen                                                                . . . . . . . . 
 
            overige (specificeren)                                                    . . . . . . . .

            Totaal per jaar                                                               . . . . . . . .   diensten 

4          Rouw- en trouwdiensten, voorzover niet afzonderlijk
            gehonoreerd:            
           
gemiddeld per jaar                                                           . . . . . . . .  diensten
           Totaal per jaar                                                                 . . . . . . . .  diensten 

B         Repetities

            (In te vullen zijn de reële uren) 

            1          Wekelijks (specificeren)
 
            . . . . . . . .                               . . . .  uur
 
            . . . . . . . .                               . . . .  uur 
            
. . . . . . . .                               . . . .  uur
 
            . . . . . . . .                               . . . .  x 52 = jaarlijks          . . . . . . . .  uur 

             2          Extra repetities per jaar (specificeren)

            . . . . . . . .                               . . . .  uur
            . . . . . . . .                               . . . .  uur = jaarlijks             . . . . . . . .  uur
           Totaal per jaar                                                                 . . . . . . . .  uur 

C         Geregelde werkbijeenkomsten
            (In te vullen zijn de reële uren) 

-           met liturgiegroepen, gemiddeld           . . . .  uur x 12 =   . . . . . . . .  uur
-           met pastor/pastoraal team,
            gemiddeld per maand                          . . . .  uur x 12 =   . . . . . . . .  uur
            Totaal per jaar                                                                . . . . . . . .  uur 

TOTAAL AANTAL ARBEIDSUREN PER JAAR

A. DIENSTEN                                                                               . . . . . . . .  uur
B. REPETITIE-uren                                                                      . . . . . . . .  uur
C. WERKBIJEENKOMSTEN                                                       . . . . . . . . .                                                                                                    . . . . . . . .  uur 

Privé voorbereiding of studie geldt niet als een dienst.

De functie van dirigent/organist kent de volgende niveaus en bevoegdheidsvereisten: 

I          Niveau I:

-           het dragen van verantwoordelijkheid voor het kerkmuzikaal gebeuren als geheel in de betreffende kerk, respectievelijk plaats, waar de functie moet worden vervuld, waarbij gestreefd wordt naar een qua inhoud en uitvoering zo hoog mogelijk niveau;

-           het leiding geven aan en begeleiden van één of meer in de liturgie functionerende koren en eventuele instrumentale groepen;

-           het leiden en begeleiden van de liturgische gemeenschapszang;

-           het uitvoeren van orgelmuziek ten dienste van de liturgie, eventueel in combinatie met andere instrumenten;

-           het hebben van supervisie over en het zorgen voor werving en begeleiding van de muzikale medewerkers en voor kwaliteitsbewaking;

-           het eventueel geven van concerten waarbij zo mogelijk zal worden gebruik gemaakt van de ter plaatse beschikbare medewerkers en instrumenten.             Voor deze functie dient de dirigent/organist in het bezit te zijn van:           

 -           hetzij het diploma Kerkmuziek afgegeven door de Stichting Nederlands Instituut voor Kerkmuziek, hoofdvakken koordirectie en orgel;           

-           hetzij het diploma Uitvoerend Musicus Koordirectie van een Nederlands conservatorium of daarmee gelijk te stellen instelling, tezamen met het Praktijkdiploma Kerkmuziek (Beschikking Staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen d.d. 30 maart 1961 en 12 juni 1961, nrs 42781 en 44256/11), zowel koordirectie als orgel. 

2          Niveau II:

-           het dragen van eigen verantwoordelijkheid voor het kerkmuzikaal gebeuren in de betreffende kerk, respectievelijk plaats waar de functie moet worden vervuld;

-           het leiding geven aan en begeleiden van één of meer in de liturgie functionerende koren en eventuele instrumentale groepen;-           het leiden en begeleiden van de liturgische gemeenschapszang;

-           het uitvoeren van orgelmuziek ten dienste van de liturgie, eventueel in combinatie met andere instrumenten;

-           het hebben van supervisie over en het zorgen voor de werving en begeleiding van de muzikale medewerkers en voor kwaliteitsbewaking. Voor deze functie dient de dirigent/organist in het bezit te zijn van een Praktijkdiploma Kerkmuziek, zowel koordirectie als orgel. 

3          Niveau III:

-           het dragen van eigen verantwoordelijkheid voor het kerkmuzikaal gebeuren in de betreffende kerk, respectievelijk plaats, waar de functie moet worden vervuld;

-           het leiden en begeleiden van de liturgische gemeenschapszang;

-           het uitvoeren van orgelmuziek ten dienste van de liturgie, eventueel met medewerking van een instrumentale solist. 

Voor deze functie dient de dirigent/organist in het bezit te zijn van een bevoegdheidsverklaring, afgegeven door de Commissie Bevoegdheidsverklaringen na een door de kandidaat afgelegd examen, afgestemd op de in artikel 2.1 sub c bedoelde normen, met aantekening voor zowel dirigent als organist.

2          Van de werknemer, die niet uit hoofde van een andere functie ziekenfondsplichtig is of niet uit hoofde van een andere functie een vergoeding van de betrokken werkgever ontvangt van maximaal 50% van de premie voor de particuliere ziektekostenverzekering, wordt het uurbedrag verhoogd met ƒ 1,50 (prijspeil 2000) (artikel 23 Rechtspositiereglement).

De op het gebied van de kerkmuziek te vervullen functies worden onderscheiden in:

3.1       dirigent/organist (artikel 4)

3.2       dirigent (artikel 5)

3.3       organist (artikel 6) 

Bij de functievervulling worden drie niveaus (I, II en III) onderscheiden.           

Elk niveau kent afzonderlijke bevoegdheidseisen. De benoemende instantie bepaalt het functieniveau.           

Daarbij zullen belangrijke overwegingen zijn:

-           eisen van liturgische aard en/of bijzondere eisen gesteld door de benoemende instantie;

-           de kwaliteit van koor en orgel;

-           de mogelijkheid om binnen het kader van een verantwoorde muzikale vormgeving aan de liturgie rekening te houden met de wensen van de betrokken kerkelijke gemeenschap, uitgaande van de traditie ter plaatse en/of het gewenste beleid.

De bedragen per uur worden vastgesteld naar bevoegdheid en naar uitoefening van de gecombineerde functie dan wel de enkelvoudige functie, conform de Interdiocesane Regeling voor de Kerkmuziek. In de uurbedragen is de voorbereidingstijd meeberekend. Zij worden jaarlijks aangepast volgens de zgn. gemengde index. De uurbedragen (exclusief vakantiebijslag) zijn in 2000: 

Bevoegdheid                          dirigent en                     dirigent of
                                               organist                         organist 

Kerkmusicus   I                      ƒ 72,80                          ƒ 48,55
Kerkmusicus  II                      ƒ 63,70                          ƒ 42,20
Kerkmusicus III                      ƒ 54,65                          ƒ 35,70 

N.B. De salariëring van degene, die niet valt onder de hierboven onder I t/m III bedoelde categorieën, maar die een arbeidsovereenkomst heeft gesloten met de werkgever, luidt (exclusief vakantiebijslag) in 2000 als volgt: 

Groep                                     dirigent en                     dirigent of
                                               organist                         organist

A                                            ƒ 45,45                          ƒ 30,35
B                                             ƒ 30,35                          ƒ 20,60 

De indeling in groep A of B wordt overgelaten aan het overleg tussen de werkgever en de functionaris. Voor deze categorie van personen is het Rechtspositiereglement voor kerkmusici niet van toepassing. 

N.B. Indien geen arbeidsovereenkomst is aangegaan met een persoon zoals onder 1 aangeduid, omdat deze over een zelfstandigheidsverklaring beschikt, gelden de daar genoemde bedragen als bruto vergoedingen. In dat geval heeft de werkgever geen inhoudingplicht, maar is eventueel wel BTW verschuldigd.

2.1       Er is een commissie bevoegdheidsverklaringen voor de kerkmuziek die tot taak heeft:

a          het afgeven van bevoegdheidsverklaringen zoals bedoeld in de artikelen 4.3, 5.3 en 6.3;

b          het afgeven van bevoegdheidsverklaringen voor niveau I en II aan hen die

            -           in het bezit zijn van de voor niveau I resp. II gevraagde diploma’s, maar die in hun situatie behoefte hebben aan een dergelijke verklaring ter overlegging aan hun werkgever;

            -           niet of ten dele in het bezit zijn van de voor niveau I resp. II gevraagde diploma’s, maar die wel het daarmee overeenkomende niveau bezitten en van wie op grond van bijzondere omstandigheden niet mag worden geëist dat zij alsnog de betreffende diploma’s trachten te verwerven;

c          het opstellen van normen, waaraan de kerkmusicus dient te voldoen om in aanmerking te kunnen komen voor de onder a. genoemde bevoegdheidsverklaring en van een examenreglement, een en ander in overleg met de organisaties van kerkmusici, waarvan vertegenwoordigers in de commissie zitting hebben en in artikel 2.2 genoemd zijn;

d          het in overleg met de organisaties van kerkmusici, waarvan vertegenwoordigers in de commissie zitting hebben en in artikel 2.2 genoemd zijn, wijzigen van de normen als bedoeld in de artikelen 4, 5 en 6, indien de opleidingen tot kerkmusicus daartoe aanleiding geven;

e          het gevraagd en ongevraagd advies geven aan de Bisschop in zaken die de voorafgaande punten a. t/m d. betreffen.

2.2       De Commissie bestaat uit tenminste 3 en ten hoogste 5 leden, die door de Bisschoppenconferentie worden benoemd, op voordracht van de representatief te achten organisaties van kerkmusici, te weten:           

            -           een lid, respectievelijk twee leden door de Nederlandse Sint Gregorius Vereniging (NSGV);           

            -           een lid, respectievelijk twee leden door de Katholieke Dirigenten- en Organisten Vereniging (KDOV);           

            -           een lid door de Koninklijke Nederlandse Toonkunstenaars Vereniging (KNTV).           

Deze voordracht zal worden toegezonden aan de Bisschoppelijke Commissie voor Liturgie, liturgische Muziek en kerkelijke Kunst, welke de voordracht, - vergezeld van haar advies - door zendt aan de Bisschoppenconferentie.           

De leden van de Commissie worden benoemd voor een periode van 3 jaar.           

Zij zijn terstond, doch niet meer dan tweemaal herbenoembaar. 

2.3       Wanneer de Commissie een verzoek tot afgifte van een bevoegdheidsverklaring afwijst, stelt zij de verzoeker daarvan schriftelijk in kennis onder vermelding van de redenen voor de afwijzing.           

De Commissie stelt de verzoeker daarbij in de gelegenheid binnen twee maanden bezwaren in te dienen bij een ad hoc in te stellen commissie van beroep bestaande uit drie kerkmusici, waarvan één door de klager en één door de Commissie wordt aangewezen, die tezamen een derde lid kiezen. Deze drie personen mogen geen lid zijn van de Commissie Bevoegdheidsverklaringen voor de kerkmuziek.

Subcategorieën