CD AD LAUDANDUM DOMINUM vers van de pers! Nu beschikbaar!
Sacred music from romantic Flanders, vol. 2

Na het geslaagde “O sacrum convivium – sacred music from romantic Flanders vol.1”
was er tijd voor een waardige opvolger. Daar het eerste volume nog muziek bevatte van I. Mortelmans, J. Van Nuffel, S. Nees, L. De Vocht, E. Wambach, F. Van de Velde en A. De Boeck is volume 2 volledig gewijd aan August De Boeck.
“Ad laudandum Dominum” bevat naast zijn integraal orgelwerk tevens een ordinarium, vijf motetten en, als extra, vier motetten van zijn leerling Gaston Feremans.

Tijdens het Michielsconcert in de Brusselse Kathedraal op 29 september jl. werd het officiële startsein gegeven van het August De Boeck-jubileumjaar. In aanwezigheid van notabelen van de Gemeente Merchtem en leden van het August De Boeck – Comité werd een selectie van werken uit de CD ten gehore gebracht en konden de eerste exemplaren aangekocht worden.

Kurt Bikkembergs, Kapelmeester St.-Goedele en St.-Michiels Kathedraal van Brussel
bik.k@telenet.be


August De Boeck (1865-1937) was bevriend met Francois Marivoet (1863-1946) en droeg hem het Andante uit de Trois Pieces voor orgel op. Samen studeerden ze orgel bij A. Mailly aan het Koninlijk Muziekconservatorium te Brussel. Marivoet was van 1897 tot 1943 kapelmeester van de Collegiale kerk van Sint-Michiels-en Sint–Goedele, de huidige kathedraal, te Brussel. Van oudsher vormde de Brusselse hoofdkerk het prestigieuze kader voor grootse officiele plechtigheden. Marivoet voerde heel wat werken van De Boeck uit tijdens de plechtigheden.
De kapelmeester deed beroep op zijn eigen studenten aan het Brussels conservatorium en beroepsmusici om koorwerken met orkestbegeleiding te laten uitvoeren. De werken van De Boeck in het Sint-Goedelefonds, dat zich nu in de Koninklijke Bibliotheek van Belgie bevindt, zijn: Ave Maria, Flos Carmeli,
O Salutaris Hostia, Regina Caeli en met orkestbegeleiding: Exultate Deo,
O Beata Mater, Tantum Ergo, Regina caeli en Verbum supernum.
Charles Hens (1898–1967), organist-titularis van Sint-Goedele (1929-1955), studeerde aan het Brussels conservatorium harmonie bij De Boeck en behaalde zijn virtuositeitsdiploma orgel met de uitvoering van het Allegro con fuoco. Edward Teirlinck (1921-1971), vurig propagandist van het werk van zijn dorpsgenoot De Boeck, studeerde contrapunt bij Charles Hens en volgde hem op als organist- titularis. De ‘Maitrise Ste Gudule’ o.l.v. Cyriel Vervoort (1908-1969), had de Missa in c, voor driestemmig mannenkoor en orgel, op hun repertorium. Jozef Sluys, organist-titularis van de kathedraal, is een verdediger van het orgelwerk van De Boeck, dat hij geregeld laat klinken in de kathedraal en tijdens zijn orgelrecitals in binnen-en buitenland.
De ‘Capella SS. Michaelis et Gudulae’ o.l.v. Kurt Bikkembergs en Bart Jacobs als organist hebben de traditie terug opgenomen om de religieuze werken van De Boeck te laten klinken.
August De Boeck was organist van de parochiekerk in zijn geboorteplaats Merchtem, van de Sint-Bonifaciuskerk en van de kerk van de karmelieten te Brussel. Hij was er gekend als een schitterend improvisator. Mogelijks is dit de reden dat hij slechts een zestal werken, alle uit de periode rond 1900, voor zijn instrument schreef: het Scherzando, de Marche Nuptiale, de Trois Pieces en het Allegro con fuoco. Vooral in deze laatste compositie, waarvan de sporen van Cesar Franck niet te loochenen zijn, komt het krachtig en persoonlijk temperament van De Boeck tot uiting.
Zijn taak als organist zorgde ervoor dat hij een vrij omvangrijk aantal religieuze koorwerken componeerde: de vier missen, een psalm en een veertigtal motetten.
Al zijn religieuze koorcomposities zijn bestemd voor kerkelijk gebruik. De Boeck moest zich schikken naar de beperkingen die aan het genre werden opgelegd. In de negentiende – eeuwse katholieke kerkmuziek ontstond een tendens naar religieuze authenticiteit en dit zowel in Duitsland als in Frankrijk. Deze beweging kreeg wind in de zeilen dankzij paus Pius X die met zijn Motu Proprio (1903) een herleving van het gregoriaans en de uitzuivering van de kerkmuziek beoogde. De Boeck moest zich ontdoen van een aantal technische vaardigheden die hij als twintiger beheerste, doch dit leidde bij hem niet tot verstarring. De Boeck was zich anderzijds ook bewust van de beperkte mogelijkheden van een landelijk kerkkoor. De Missa en la bemol (1896) is de eerste en enige vierstemmige mis die hij schreef. Ze beantwoordde aan de
kerkelijke normen maar daarbinnen wist De Boeck een zekere eigenheid te bewaren. Hetzelfde geldt voor de zes motetten. Eind de jaren twintig zou De Boeck zich vrij maken van deze beperkingen in zijn religieuze koorwerken.