Op 22 december 2005 hield Paus Benedictus XVI een gedenkwaardige toespraak voor de medewerkers van de Romeinse Curie, waarin hij de krachtlijnen van zijn pontificaat uitzette. Hij zei onder meer dat er na het Tweede Vaticaans Concilie een stroming was ontstaan die het Concilie als een breuk met de traditie beschouwt. Daartegenover stelde hij een zgn. “hermeneutiek van de hervorming”, een interpretatie van de concilieteksten in het licht van de continuïteit met het verleden. De Kerk is een levendig lichaam, een organisme, dat zich ontwikkelt, maar geen breuken kent. De Kerk van vóór het Tweede Vaticaans Concilie is dezelfde als de Kerk van na het Tweede Vaticaans Concilie.

Verstaan Vaticanum II
Het Tweede Vaticaans Concilie heeft in trouw aan de liturgische traditie een vernieuwing van de liturgie willen doorvoeren. Die vernieuwing was nodig. Joseph Ratzinger beklemtoont dit in zijn voorwoord op zijn boek De Geest van de liturgie met een vergelijking: “Men zou kunnen zeggen dat de liturgie (…) in menig opzicht op een fresco leek dat weliswaar onbeschadigd bewaard was, maar door latere vernislagen bijna onzichtbaar. (…) Door de liturgische beweging en definitief door het Tweede Vaticaans Concilie werd het fresco blootgelegd.” Als een fundamenteel criterium voor de liturgievernieuwing kan de zogenaamde actieve deelname van de gelovigen genoemd worden. Vanuit dit basisprincipe kwam het tot een vereenvoudiging van de riten, zover dit nodig was, en meer gebruik van de volkstaal.

Weer verduisterd
De herstelde schoonheid van de liturgie werd in de loop van de tweede helft van de jaren '60 en '70 weer verduisterd. Ratzinger klaagt: “Maar ondertussen is het (fresco) door weersomstandigheden en ook door allerlei restauraties en reconstructies in gevaar en dreigt het vernield te raken als niet snel het nodige gedaan wordt om de schadelijke invloed daarvan een halt toe te roepen. Natuurlijk mag het niet weer bedekt raken met vernislagen, maar een nieuwe eerbied in de omgang ermee, een nieuw verstaan van wat het is en te zeggen heeft, is geboden opdat de herontdekking niet wordt tot de eerste fase van een blijvend verlies” (ibid, 5).

Naar het oosten
In zijn voorwoord op het boek van Uwe Michael Lang Conversi ad Dominum, herinnert de toenmalige prefect van de Geloofscongregatie, kardinaal Ratzinger: “De gewone kerkbezoeker ziet twee duidelijke resultaten van liturgievernieuwing na het Tweede Vaticaans Concilie: het Latijn is weg en de altaren zijn gekeerd naar het volk. Wie zelf de concilieteksten leest, stelt verbaasd vast dat geen van beide in de besluiten van het Concilie te vinden is.” Uitdrukkelijk wordt gesteld dat het Latijn bewaard zou worden, en over de celebratierichting zegt het Concilie niets.

Vieren naar de mensen toe

Het eerst documenten buiten het Concilie om, dat gewag maakt van de mogelijkheid van een celebratie naar de mensen toe, is de instructie Inter Oecumenici van 1964. Dit document acht het “wenselijk” (!) dat het hoogaltaar los van de achterwand geplaatst wordt. De reden ervoor is, dat de priester er gemakkelijk om heen kan gaan en het altaar nog duidelijker als het symbool van Christus naar voren komt. Deze plaatsing van het altaar maakt een viering gericht naar het volk weliswaar mogelijk, maar verplicht niet tot deze viering. Opvallend aan de zin, waar deze mogelijkheid vermeld staat, is dat hij niet in het hoofdstuk te vinden is over de eucharistieviering, maar in het hoofdstuk over architectuur en interieur van het kerkgebouw. Voor de interpretatie van deze tekst betekent dit: er zijn geen theologische redenen voor een celebratie naar het volk.

Vieren naar de Heer toe
Inderdaad zien we dan ook dat paus Benedictus XVI, wanneer hij de H. Mis in de Cappella Paulina van het Apostolisch Paleis opdraagt, waar een van de wand losstaand altaar staat, de H. Mis conform de voorschriften naar de Heer (versus Dominum) viert en niet naar de mensen toe. Deze celebratiewijze is de normale vorm van celebratie, waarbij “normaal” verstaan wordt als overeenkomstig de liturgische voorschriften en normen.

Tongcommunie
Naast het Latijn en de celebratie naar het oosten zou ook de tongcommunie blijven bestaan. De constitutie over de Liturgie Sacrosanctum Concilium rept geen woord over de handcommunie. De concilievaders gingen ervan uit dat de tongcommunie zou blijven gehandhaafd. In 1964 werden echter in Nederland, België en Duitsland zonder goedkeuring van Rome experimenten toegelaten met de handcommunie. In een brief van 1965 aan kardinaal Alfrink herinnert de toenmalige secretaris van de Pauselijke Raad ter uitvoering van de liturgieconstitutie van het Tweede Vaticaans Concilie, Annibale Bugnini, eraan dat de overgeleverde wijze van communiceren gehandhaafd dient te blijven. Pas in 1969 heeft paus Paulus VI op aanvraag van enkele bisschoppenconferenties in zijn motu proprio Memoriale Domini de handcommunie als een indult, dus als een uitzondering (!), toegestaan. Tegen de meerderheid van bisschoppen in: 1233 stemden tegen, 567 voor.

Hervorming van de hervorming
De hervorming van de liturgie na Vaticanum II ging soms te ver. Waar dit het geval is, kan zij zich niet beroepen op het hetgeen de Concilievaders beoogd hebben. Men beriep zich weliswaar bij de hervorming op een zogenaamde ‘geest van het Concilie', maar die kan niet van de teksten van het Concilie en hun redactiegeschiedenis afzien.

Herhaaldelijk heeft de voormalige kardinaal Ratzinger in woord en geschrift de noodzaak van een hervorming van de postconciliaire liturgiehervorming, een “Reform der Reform”, tot uitdrukking gebracht. Volgens mij betekend dit tweeërlei. Ten eerste een herziening van het hervormingswerk na het Tweede Vaticaans Concilie. De postconciliaire liturgievernieuwing moet getoetst en her en der gecorrigeerd worden in trouw aan tekst en geest van het Tweede Vaticaans Concilie, in het licht van een ‘hermeneutiek der hervorming' (zie boven). Het feitelijke verdwijnen van het Latijn, de celebratie naar het volk gericht en de handcommunie, zoals wij die nu kennen, vormen een breuk met de traditie.

Directe veranderingen
Ten tweede betekent ‘hervorming der hervorming' enkele directe wijzingen en ingrepen in de ordo van het Missaal van Paulus VI zelf. Zoals de verplaatsing van de vredewens van zijn huidige plaats (voor de heilige Communie) naar het einde van de woorddienst, omdat de huidige plaatsing van de vredewens net voor het ontvangen van de heilige Communie ongeschikt is vanwege de onrust die ze teweegbrengt. Daarnaast zou een herziening van de inleidende riten van de H. Mis, met name de boeteritus, zeer wenselijk zijn. Met name dient de priester de schuldbelijdenis naar God toe gericht te bidden, samen met het volk naar het oosten. De boeteritus is geen verkondiging, maar een smeekbede naar God toe gericht.

Ook bij de gebeden van de offerande kan men zich afvragen of die wel zo geschikt zijn om weer te geven wat in feite bij de offerande gebeurt. De naam offerande is gepaster voor het kenmerken van deze ritus dan het “klaarmaken van het altaar”.
Pleidooi voor stilte
Tenslotte is een groot minpunt in de liturgie volgens het Missaal van Paulus VI de stortvloed aan woorden. Er is weer een groter verlangen naar meer stilte in de H. Mis, die niet in tegenspraak is met de actieve deelname. Zo pleitte Joseph Ratzinger verschillende keren ook voor het herstel van de canonstilte.

Dr. G.P. Weishaupt is priester van het bisdom Roermond, officiaal van het bisdom ´s-Hertogenbosch, diocesaan rechter in het bisdom Roermond en docent kerkelijk recht.

Bron: Katholiek Nieuwsblad
http://www.katholieknieuwsblad.nl/archief/Tweede_Vaticaans_Concilie/2010/7/21/De_%E2%80%98hervorming_van_de_hervorming_van_de_liturgie